De Triodebuis.
Met de diodebuis had men een middel in handen om wisselspanning gelijk te richten.
Men wist dat de buis al licht stroom geleidde van anode naar kathode zonder een spanningsverschil tussen de elektroden en dat een toenemende spanning tussen anode en kathode de stroom deed toenemen volgens een bepaald verband en met een maximum waarbij de anode steeds zwaarder werd belast door het bombardement van inslaande elektronen tot hij roodgloeiend werd. Door steeds de spanning en stroom te noteren en op elkaar te delen kreeg men de weerstandskarakteristiek die de buis voor iedere over de buis aangelegde spanning had.
Men wist dat de elektronen versneld werden door de veldsterkte tussen de elektroden en men vroeg zich af of men deze veldsterkte, en daarmee de stroom, zou kunnen regelen met een elektrode tussen de anode en kathode met een andere potentiaal. Dat lukte en diverse vormen en uitvoeringen zagen het licht. Er waren in die begintijd buizen die fysiek sterk leken op het symbool waarmee we thans de triode tekenen t.w. een plaat, een verhitte kathode en daartussen een schijf met gaten met daarop een stuurspanning; het stuurrooster.
Na veel experimenteren kwam men met de huidige bouw van de triode: een buisje van een materiaal waar elektronen makkelijk uittreden bij verhitting (meestal een metaaloxyde), daarin een van het buisje geisoleerde gloeidraad, om dit buisje wordt met afstandhoudertjes een draad gewikkeld (het stuurrooster) die de stuurspanning draagt , deze draad verandert de veldsterkte tussen anode en kathode zonder zelf veel elektronen op te vangen. Daaromheen zit, wederom met afstandhouders de als een cilinder uitgevoerde anode.
Alle aansluitingen worden met draadjes door het glas van de vacuüm gezogen buis naar buiten gevoerd waardoor men bij een triode 5 aansluitingen heeft t.w. anode, kathode, stuurrooster en twee gloeidraden.
We kunnen nu deze triode in een gelijkspanningscircuit als regelbare weerstand gebruiken waarbij we met de spanning tussen het stuurrooster en de kathode de weerstandswaarde kunnen regelen. Wanneer we de waarde verhogen gaat er meer stroom lopen tussen anode en kathode en wanneer we de spanning op het stuurrooster verlagen tot een negatieve waarde t.o.v. de kathode kunnen we de stroom helemaal tot 0 afknijpen ofwel de weerstandswaarde vrijwel oneindig hoog maken.
Doordat we de stroom sturen met een rooster waar heel weinig stroom door loopt kunnen we de buis als een spanning naar stroomversterker beschouwen.
Wanneer we de stroom aan anodezijde door een geschikte weerstand tussen voedingsspanning en anode laten lopen leidt die varierende stroom tot een vergrote versie van de spanningszwaai op het rooster (zij het 180 graden gedraaid in fase omdat een hogere spanning op het rooster leidt tot een grotere stroom door de weerstand en een grotere spanningsval erover en dus een lagere spanning aan anodezijde van de weerstand).
( Uiteraard gaat een stroom pas lopen door een spanningsverschil maar je kunt voor het begrip hier ook andersom redeneren dat een grotere stroom door een weerstand leidt tot een grotere spanning erover).
Volgende keer: 'Nog meer roosters'.
Vraag maar raak als er iets onduidelijk is..